- Home »
Reportagetip: Het Caraïbisch geluk achterna in de Dominicaanse Republiek
Reportagetip: Het Caraïbisch geluk achterna in de Dominicaanse Republiek
De Dominicaanse Republiek is een trekpleister voor aanbidders van zon en zee, maar naast dat massatoerisme telt het land nog veel te ontdekken geheimen. Hoge bergtoppen van drieduizend meter hoog, boottochten naar onbewoonde eilanden, duizelingwekkende watervallen en aanstekelijke merenguemuziek: deze Caraïbische parel heeft het allemaal. Christoffel Columbus ontdekte hier niet voor niets de Nieuwe Wereld.
Columbus wist in 1492 niet dat hij Amerika had ontdekt in plaats van Indië. In de huidige Dominicaanse Republiek bouwde hij zijn eerste nederzetting. Daar was toeval mee gemoeid: zijn vlaggenschip Santa María leed er schipbreuk voor de kust. De admiraal-zakenman gaf opdracht om met het wrakhout een fort te bouwen, liet zijn broer achter als gouverneur en keerde met de zeilschepen Niña en Pinta terug naar Spanje om er fortuinen te beloven aan het koningshuis. Als bewijs voor zijn ontdekking nam hij wat goudklompjes en enkele exemplaren van de inheemse Tainobevolking mee. Het Spaanse koningshuis hapte toe. Zo werd de huidige Dominicaanse Republiek de uitvalsbasis voor de verovering van Midden- en Zuid-Amerika.
La Zona Colonial
In de hoofdstad Santo Domingo vinden we overal sporen van Cristóbal Colón, Christoffel Columbus dus. We starten onze wandeling in het historische centrum, dat nog altijd de koloniale zone wordt genoemd. In Parque Colón prijkt het standbeeld van onze held. Aan zijn voeten zien we de beeltenis van een onderworpen Tainokoningin. Nu is de stoere ontdekkingsreiziger op zijn beurt veroverd door tientallen duiven. Op hetzelfde plein zien we een vroegere fábrica de tabacos. Tegenwoordig is het een museum. In het vroegere piepkleine atelier was alles handwerk. Een ervaren sigarenmaker rolt tot driehonderd kanjers per dag.
Aan het Parque Colón staat ook de kathedraal Santa María de la Encarnación, gebouwd in de eerste helft van de zestiende eeuw. Dit is de oudste kathedraal van de Nieuwe Wereld, zoals Amerika toen werd genoemd. Vandaag lijkt het alsof de mot in de gevelstenen zit. Maar nee, de gevel is opgetrokken uit koraalsteen, vandaar al die putjes. Via de winkelstraat El Conde komen we bij de Torre del Homenaje en de Fortaleza Ozama. Die maakten deel uit van de versterkingen om vreemde mogendheden en piraten als Francis Drake buiten te houden. Van op het fort ontvouwt zich een mooi uitzicht op de Ozamarivier, die de stad in twee stukken snijdt en hier in de Caribische Zee uitmondt.
Amerika’s oudste monumenten
Na de oudste kathedraal van Amerika komen we nog een aantal keren de titel ‘oudste’ tegen, zoals bij het oudste hospitaal. De Calle de Las Damas is de oudste verharde straat van Amerika. Hier werden ook de eerste stenen huizen gebouwd. Ze staan nog altijd overeind, onder meer het huis waar Hernán Cortés zijn wrede verovering van Mexico voorbereidde. De Calle de Las Damas is een straat met een verhaal. Diego Colón, zoon van Columbus en intussen gouverneur, resideerde vlakbij. Zijn vrouw María de Toledo voelde zich eenzaam en daarom liet manlief een twintigtal gezelschapsdames aanvoeren uit Spanje.
Ze moesten elke dag opgedirkt gaan wandelen met María in de ‘straat van de dames’. We flaneren verder langs het Panteón de la Patria en het Museo de Las Casas Reales. Aan monumenten en musea is er geen gebrek in Santo Domingo. We komen aan bij het Alcázar uit 1515, het paleis van Diego Colòn. Het museum binnenin loont de moeite, dankzij onder meer de kunstverzameling van Columbus junior. We stappen verder door volkse straatjes, waar een gezellige drukte heerst. Pratende mensen tussen toeterende auto’s. Het wagenpark is hier opmerkelijk, het is een rijdend overzicht van vijftig jaar autogeschiedenis. Een winkel met ambachtelijke kazen en andere lekkernijen herinnert ons eraan dat de maag knort. Gelukkig ontpopt het restaurant Pat’e Palo zich tot een topadres, met een mix van lokale en wereldgerechten.
Wat verderop is het Museo de Ambar gevestigd. Amber of barnsteen is doorschijnende versteende hars in bruine tinten. In de meest gegeerde stenen zitten miniatuurfossielen. Even mooi is de blauwe larimarsteen, die alleen in de Dominicaanse Republiek voorkomt. De gepolierde stenen worden verwerkt in juwelen, die je in het museum kunt kopen.
Aards paradijs
Na Santo Domingo zijn we klaar om de natuur en de zee te verkennen. Eerste bestemming is het schiereiland Samaná in het noordoosten, zo’n drie uur rijden van de hoofdstad. Na aankomst gaan we meteen de boot in, letterlijk dan. Vanuit het stadje Samaná is het een kwartier varen naar het mini-eiland Cayo Leventado. Het eiland is grotendeels ingenomen door het prachtige hoteldomein Bahia Principe, maar een deel is ook publiek toegankelijk. Dit is een paradijs op aarde, nog nooit zo’n ongerept wit strand gezien.
Het warme zeewater kleurt blauw, turkoois en groen. Bij valavond krijgen we er een rode zonnegloed bovenop. ’s Anderendaags staat een avontuur te paard op het programma. Met een klein gezelschap bezoeken we de waterval bij het dorp El Limón. Per paard en ruiter is er een begeleider te voet en dat is geen overbodige luxe. Een uur lang gaat de tocht over bergpaden en door riviertjes. De paarden glijden over de keien maar blijven toch overeind. Als dappere ruiters blijven ook wij overeind, zij het met enige moeite. Aan het eind van de rit genieten we van een drankje in een bar. Om tot bij de indrukwekkende waterval te komen, volgt nog een fikse bergwandeling. De inspanning wordt beloond met een frisse duik aan de voet van de waterval.
Terug aan de startplaats worden we culinair verwend door Ramona en Basilio. In hun tuin groeien mango’s, passievruchten, papaja’s, bananen, kokosnoten, cacao- en koffiebonen. Naast hun huisje hebben ze bij wijze van restaurant een afdak gebouwd met wat tafels en stoelen eronder. Basilio legt uit hoe hij de witte en zure cacaobonen brandt. Keiharde zwarte bollen zijn het resultaat. Om te laten proeven raspt Basilio wat cacaopoeder van een bol. We kopen direct zo’n smaakbom voor het thuisfront. Intussen heeft Ramona een eenvoudig maar lekker gerecht bereid: kip in een pittige saus, rijst, witte bonen en verse groenten. Plus geroosterde bananen, niet de zoete die wij kennen, maar de hartige versie.
Naar de onbewoonde wereld
Vanuit het stadje Samaná is het een uurtje rijden naar de kustplaatsen Las Galeras en Playa Rincón. Van hieruit doen we een boottrip naar het strand Playa Frontón, dat niet per auto te bereiken is. Onze schipper is Carlos, een jongeman met rastakapsel. Carlos laveert feilloos tussen de rotsen. Op volle zee surft hij op en over de baren. De neus van het bootje komt telkens een meter boven het water en kwakt daarna neer. We klampen ons vast. Achteraan staat Carlos rechtop om het roer te bedienen. Hij heeft zeebenen, zoveel is duidelijk.
We komen aan op het strand Playa Frontón, weg van de bewoonde wereld. Hier hoor je alleen de vogels en het ruisen van de zee. Terwijl we zwemmen en zonnebaden, is Carlos verdwenen. Na een uur komt hij terug met vers geplukte kokosnoten. Die kapt hij bovenaan open met een lang mes. In de opening perst hij een limoen uit en daarna gaat er een scheut rum bij de kokosmelk. We slurpen het godendrankje rechtstreeks uit de kokosnoot. Terug in Playa Rincón, de bewoonde wereld, nou ja: een bewoond gehucht, krijgen we in Bar Minin gegrilde vissen voorgeschoteld. Mero is de lekkerste vis maar ook de carite en chillo zijn best genietbaar.
Het mooiste komt nog
We gaan alweer de boot in, deze keer vanuit het stadje Sánchez. Vissers vertrekken hier met hun sloep en keren terug met diverse soorten vis, reuzengarnalen en blauwe krabben. De vangst verkopen ze aan hotels en restaurants. We varen een halfuur langs de rotsen van Los Haitises. Zowat honderd vogelsoorten, waaronder veel pelikanen, wonen op de rotskust en de eilandjes. Onder een reusachtige rots varen we een grot binnen. Het schouwspel van stalagmieten en stalactieten is fascinerend.
We zetten onze tocht verder: de wortels van mangrovebomen steken meters boven het water uit. In dit kluwen van wortels vinden jonge vissen en schaaldieren een veilige plek om op te groeien. Op de wanden van de grot Cueva de la Linea prijken tekeningen, ooit gemaakt door de Tainobevolking. Het zijn eenvoudige maar mooie afbeeldingen van onder meer een spuitende walvis en een vogel met een krab in de bek. Ook menselijke personages, tot en met een boos kind. De meest intrigerende tekening toont een figuur die half mens en half vis is. Een symbool voor de harmonie tussen mens en dier in dit natuurgebied?
De zilveren haven
Langs de noordelijke kust trekken we naar Puerto Plata, via de stadjes Cabarete en Sósua, die een favoriete bestemming zijn voor rugzaktoeristen. In deze gezellige stadjes is er ’s avonds een druk uitgaansleven. Cabarete is de Dominicaanse hoofdstad voor surfers. In Puerto Plata komen we Columbus weer tegen. Het was hier dat hij aan land kwam. De naam Puerto Plata, ‘Zilveren Haven’, komt trouwens van hem. Nu blijft uit de pionierstijd een imposant fort over op de Malecón, de zeeboulevard. In het stadscentrum valt heel wat koloniale en victoriaanse architectuur te bewonderen.
Met een kabellift gaan we naar Loma Isabél de Torres, 800 meter boven de stad. Onderweg is het uitzicht over de stad en de zee prachtig. Helemaal boven zitten we in de wolken, het panorama is weg. Een groot Christusbeeld waakt zoals in Rio over de stad. Vlak bij Puerto Plata kun je een trektocht doen langs de 27 watervallen van de rivier Damajagua. Tijdens de wandeling naar de eerste waterval steken we pakweg tien keer de rivier over. We kregen aan de startplaats dunne plastic schoenen en het is geen pretje om daarmee over de keien en scherpe stenen te stappen. De tocht langs de watervallen is iets voor durvers. Je krijgt van de gids een helm en zwemvest, duidelijk de voorbode van stevig klim-, glij- en plonswerk.
De bergen in
Voor nog meer adrenalinestoten rijden we naar de Cordillero. Vlak bij de stad Jarabacoa logeren we in de primitieve maar toch comfortabele Rancho Baiguate. Van hieruit kun je wandelen, excursies doen en avontuurlijke sporten beoefenen. Of de Pico Duarte bestijgen, de hoogste berg van de Caribische eilanden, ruim drieduizend meter boven de zeespiegel. Nee, dank je. Je kunt ook raften op de rivier Jimenoa. Andermaal: nee, dank je. Van op een hangbrug gaan we wel kijken hoe de rafters de wilde rivier afdalen. Af en toe gaat er een bootje overkop en de rafters lijken dat plezierig te vinden. Nee, geef ons ’s avonds maar enkele rums in de bar van de rancho, met merengue- en bachatamuziek van de nationale zanger Juan Luis Guerra.
We sluiten af met een dansje. Een plaatselijke donkerbruine schoonheid leert ons gratis de danspasjes aan. Het lukt aardig. Haar familie applaudisseert. Tegelijk moet je de heupen heen en weer schudden. Ook dat lukt. Maar de combinatie van danspasjes en heupschudden, dat is te veel gevraagd. Het ligt aan de rum, leggen we uit. De plaatselijke schoonheid lacht haar tanden bloot. Dat de Dominicanen een vriendelijk volk zijn, blijkt voor de zoveelste keer!