Quel Queyras!

De Queyras is een van de meest afgelegen bergregio’s in de Franse Alpen. Eeuwenlang was het handvol dorpen op zichzelf aangewezen. Daardoor tref je er vandaag nog een authenticiteit en gebruiken aan die elders in de bergwereld aan kortzichtig winters massatoerisme opgeofferd werden.

Kun je voélen dat een streek het eind van de wereld lijkt te zijn? In het geval van de Queyras wel. De enige toegangsweg naar de bergstreek is de smalle D902, die zich door brokkelige tunnels en langs de diepkolkende Guil slingert. Na ruim een half uur billenknijpen in deze Combe du Queyras bereiken we Château-Queyras, de eerste van acht gemeenten die samen de oostelijke uithoek van de Franse Alpen vormen.

Vóór de weg in 1856 aangelegd werd, trok er enkel een ezelspad door de kloof. Mensen meden het. Steenlawines, het plotse kolken van het water en rovers maakten de hachelijke tocht door de kloof immers gevaarlijk. Liever dan door smalle engten verplaatsten de inwoners zich over de hoge bergpassen. Daar loerde immers minder gevaar. Het vizier van de Queyrassins was daarom eeuwenlang op het oosten gericht. Daar ligt aan de overzijde van de Col d’Agnel het Italiaanse Valle Varaita, waarmee de streek veel gebruiken gemeen heeft. Tot vandaag is die Italiaanse invloed merkbaar.

Hoogste gemeente van Europa

Château-Queyras maakt vooral het eerste deel van zijn naam waar. Een imposante burcht werd pal in de vallei neergepoot. Al wie dieper de vallei in wil, mocht eeuwenlang de kasteelheer van zijn goede bedoelingen overtuigen. Ons goedbedoelde plan is de hoogstgelegen gemeente van Europa bezoeken. Twee kilometer voorbij het kasteel nemen we dus de afslag naar Saint-Véran, dat met die titel pronkt. Niet het hoogste dorp, maar gemeente dus. Dat wil zeggen: een dorp mét gemeentehuis. De afgelegen ligging op 2.040 meter maakt van Saint-Véran een vat vol bijzondere verhalen.

Zo vluchtten in de zestiende eeuw opgejaagde protestanten naar het moeilijk bereikbare dorp. Een protestantse kerk herinnert nog steeds aan hun aanwezigheid. Elk van de vijf wijken had ooit een wijkoven. De wijkbewoners kwamen er van mei tot november brood bakken. In de wintermaanden was er geen tarwe en kon er dus niet gebakken worden. Men at dan het oude, harde brood, geraspt in dikke soep. Buiten op een terras onder een fraaie houten lobbia (balkon) zit Joseph Brunet accordeon te spelen. De krasse zeventiger herinnert zich dat hij als kind blij was met dat oude brood in de winter.

En met vette melk. “In de winter mankeerden we hier alles. Iedereen was hier boer en arm. Huit mois hiver et quatre mois l’enfer. Als je drie koeien bezat, was je al rijk”, vertelt de man tussen enkele deuntjes door. Joseph neemt ons mee naar het Musée du Soum. Het is een originele case (het plaatselijke woord voor huis), helemaal ingericht zoals in de zeventiende eeuw.

Solidariteit op de berg

Opvallend is hoe in de winter de geiten en de koe mee in de keuken leefden. “Hier was altijd een tekort aan hout. We verwarmden ons met de lichaamswarmte van de dieren.” Dat ging zo tot in de twintigste eeuw. Dan sijpelde de vooruitgang ook hier hoog in de bergen binnen. In 1929 bereikte de elektriciteit Saint-Véran. De inwoners werden belast volgens het aantal gloeilampen dat ze in huis hadden. “In de praktijk was dat één of twee lampen”, zegt Joseph. Maar Saint-Véran was definitief in de vaart der volkeren terechtgekomen.

Josephs vader kocht het eerste voertuig van het dorp. Een Renault camionette , met plaats voor negentien personen. “Maar wanneer vader naar de vallei reed, zat het halve dorp achterin.” Ach, ze hadden niet veel, maar de solidariteit in zo’n dorp was onvoorwaardelijk. “Stierf een vader van zeven kinderen, dan hielp het hele dorp het gezin de rest van de jaren met het inhalen van het hooi. Solidariteit was de regel. Een begrafenisondernemer is hier nooit geweest. Elke dorpeling wordt door zijn vrienden naar zijn laatste rustplaats gebracht, en zij delven ook zijn graf.”

's Zomers boer, 's winters houtbewerker

Minder hoog maar even afgelegen ligt Ceillac. Veruit het meest afgelegen van de acht dorpen van de Queyras zelfs. We ontmoeten er een oude houtbewerker. In zijn atelier schaaft en schuurt hij bij het lichtschijnsel van een flauw peertje alsof zijn leven ervan afhangt. Dat is ook min of meer zo. Deze man heeft nooit anders gekend. “Ik ben nooit naar school gegaan. In deze streek bestond er alleen een école ambulante . Er was maar één schoolmeester en die trok van dorp tot dorp. Hij bleef overal enkele weken en onderrichtte er dan de kinderen.

"Zo heb ik ook dit vak geleerd.” Ik zie houten kunstwerkjes in alle maten en vormen. Van een pepervaatje tot kasten. Maar op elk voorwerp prijkt er een rosas, een gestileerde zon of ster. “Dat is heel typisch voor de Queyras. Toch kun je aan het verschil in details zien uit welk dorp het houten voorwerp afkomstig is.” Dit houtsnijwerk beschikt over een herkenbaar label van het Parc Naturel Régional du Queyras. Dat park werd dertig jaar geleden opgericht met als doel niet alleen de natuur en de biodiversiteit beschermen, maar ook het traditionele sociale en economische weefsel bewaren, zoals typische beroepen en bouwstijlen.

Wie volgens het charter van het park produceert, kan het label ontvangen. Opvallend is dat naast producenten van kaas en aardappelen ook ontwerpers van houten speelgoed dit label al ontvangen hebben. In de grote coöperatieve winkel bij de rotonde in Ville-Vieille krijgen we de verklaring. “Vroeger waren de inwoners in de zomer boer en in de winter houtbewerker. Vaak trokken de mannen in de winter naar steden zoals Grenoble, Lyon en Marseille om er hun houten sculpturen te verkopen. De Queyras ontvolkte dan.

Authenticiteit bewaren

Alleen vrouwen, kinderen en ouderen bleven. Daarom ook werden de dorpen hoog gebouwd. Dat was veiliger voor de achterblijvers.” De houtwerkkunst heeft dus meer het economische en sociale weefsel van de streek bepaald dan op het eerste gezicht lijkt. In de coöperatieve kun je lokaal vervaardigd houten speelgoed en gebruiksvoorwerpen kopen, net als andere output van de streekeconomie: confituur, honing, sterke drank en kleding. En dé streekspecialiteit bij uitstek natuurlijk: de croquettes. Dat zijn hartige koekjes met de smaak van honing, amandelen of chocolade, die op koude winteravonden heerlijk smaken bij een kop hete chocolademelk.

Ook Ceillac is mee met de vaart der volkeren. Dat betekent dat de wintersport zich hier ook steeds meer diversifieert in meerdere activiteiten. Hoewel Ceillac het grootste skigebied van de Queyras bezit, blijft dat redelijk bescheiden van omvang. Men hoeft ook niet zo nodig de grootste te zijn. Niet erg, vindt John. Hij en zijn roedel sneeuwhonden staan klaar om ons gevolg door de witte woestijn te trekken, door de diepsneeuw, weg van de gebaande paden.

Ik apprecieer het enorm dat ik zelf zo’n hondenslee mag besturen. Je voelt de kracht van de dieren, maar ook hun koppigheid en doorzettingsvermogen. De begeleider mag roepen, sussen, schreeuwen of dreigen, de wil van de dieren is sterker. Of zo lijkt het toch. Op kop van de eerste slee loopt immers de leider van de hele roedel. Stopt hij, dan stopt iedereen. Vertrekt hij weer, dan staan ze allemaal binnen de kortste keren weer overeind. En zo schieten we toch op. Dat mag ook. De avond valt al. We zijn al schimmen tegen de oranje avondgloed.

Glijden achter een paard

“Het uur van de wolf is geslagen.” Dat zegt Laurent ons in Arvieux. Bij valavond moesten we ons naar dat dorpje op de weg naar de bekende Col d’Izoard begeven. Die ligt er voorbij Arvieux dichtgesneeuwd bij. Dat van die wolf mag je trouwens letterlijk nemen. “Sinds 1987 worden hier weer wolven gespot”, zegt de man, terwijl hij met ons op sneeuwraketten naar de Col de Tronchet klimt. “Hoeveel het er zijn, is moeilijk te zeggen. Jagers beweren dat het er veertig zijn. Ik houd het op een twaalftal. Ja, ik heb er zelf al gezien. De dieren zakken soms naar de dorpen af op zoek naar eten, vooral in de winter wanneer voedsel schaars is.” Ondertussen is het helemaal donker en een magistrale sterrenhemel omspant boven ons.

Laurent vertelt over de sterrenbeelden en patronen die je erin kunt ontdekken. En over hoe de vroegere bergbewoners ’s winters naar die sterren keken en er allerlei theorieën uit afleidden. “We zijn dat allemaal vergeten. Maar dankzij de groeiende populariteit van de sneeuwraketten wakkert de interesse weer aan. Mensen zijn op zoek naar authenticiteit wanneer ze reizen, ook ‘s winters.

Dat vinden ze niet op de skipistes, maar wel wanneer ze op sneeuwraketten de echte winter in durven te wandelen. Ik neem dus regelmatig klanten mee op sterrentocht.” ’s Anderendaags bind ik wel skilatten onder mijn voeten. Niet om van geprepareerde pistes te skiën, maar om achter een paard te glijden. Skijoering heet deze sport, die vanuit Scandinavië naar Frankrijk overgewaaid is. Eerst hang ik nog samen met de monitor achter het dier om de basisknepen te leren, maar daarna mag ik alleen rondjes op een afgebakend parcours glijden. “Het is een heerlijke sport”, vertelt de monitor. “Je voelt die enorme kracht van zo’n dier. Even steil bergop? Het paard trekt je er wel op. Hij is de motor, maar jij beveelt wat het dier doet.

Je voelt je zo één met het paard.” Het klopt. Het is minder moeilijk dan het lijkt – een paard is toch gehoorzamer dan de speelse sledehonden van gisteren. Eerst gaan we nog in draf, maar daarna versnellen we tot galop. Ik lijk tien centimeter boven de grond te zweven. In de bocht is het sturen en je gewicht verdelen, zodat je niet rechtdoor door het witte decor vliegt. Op de rechte stukken gaat het dan weer hard. Net als je denkt de natuur in de hand te hebben, maakt het dier toch een onverwachte zwenking en mag ik sneeuw eten. Oké Bronco, jij bent de baas.

Klimmen op bevroren water

‘s Anderendaags heb ik in Ceillac afgesproken met Alain Chèze voor een bezoek aan Les Formes du Chaos. Voor we op pad gaan, krijg ik een helm op mijn hoofd, een klimtouw over mijn schouder, stijgijzers onder de schoenen en twee vlijmscherpe getande houwelen in de hand. Les Formes du Chaos is de naam van een bevroren waterval van driehonderd meter hoog en een van de vijf sites hier die tot buiten Frankrijk geroemd worden onder de ijsklimmers. Een kwartier stijgen we door bos naar de voet van de rotswand. Waar in de zomer water naar beneden stort, hangt nu een gestold ijsgordijn.

De grillige ijsvormen – vandaar de naam – reiken tot in de staalblauwe hemel. “Een ervaren ijsklimmer klimt in vier uur naar de top”, zegt Alain terwijl hij de zekeringsgordel en -touwen bevestigt. Ervaren ben ik allerminst en de kans dat ik over een aangeboren waanzinnig talent beschik, is bijzonder klein. Ik leg mijn ambitie letterlijk en figuurlijk een beetje lager: twee uur klauteren en vooral de vaardigheden onder de knie krijgen. “Iedereen kan op zijn niveau plezier beleven aan ijsklimmen”, zegt Alain. “Het gaat erom in een prachtige omgeving te zitten en de sensatie te voelen om op bevroren water te klimmen.” In zijn spoor zoek ik op de verticale wand een route over het grillige ijs naar boven.

Het is adembenemend om onder het ijs nog water naar beneden te horen klateren. De bevroren waterval is eigenlijk niet meer dan een korst van ijs rond water dat zich driehonderd meter naar beneden stort. Hopelijk komt dit goed. IJsklimmen is vermoeiender dan het lijkt. Ook mentaal, want voortdurend moet je keuzes maken in de zoektocht naar het ideale traject. “IJsklimmen is voor 30% armwerk en voor 70% benenwerk. Je gebruikt alle spieren. Het is een combinatie van gymnastiek en atletiek. Maar ook het sociale aspect is belangrijk. Je legt je veiligheid letterlijk in handen van de persoon die je beneden zekert”, legt Alain uit. Het is dus ook een kwestie van vertrouwen. Na enkele meters en enkele gewaagde maar rake stappen, groeit dat vertrouwen. Met enkele rustpauzes onderweg bereik ik na een kwartier mijn hoogtepunt: vijftig meter hoger dan het vertrek. Het waren de lastigste verticale meters van mijn leven. Maar zeker niet de saaiste.

Saint-Véran is de hoogstgelegen gemeente van Frankrijk.   			De sneeuwzekerheid is groot in het middelgrote skidomein.
Onze GRANDE reporters stellen volgend(e) hotel(s) voor in deze streek

Grande hotels

"

Voor wie gesteld is op luxe, wacht het Château de Pizay in Morgon. Deze Relais du Silence, een viersterrenadres met 62 kamers, is een klassieker uit 1830. Het is er goed slapen en ontbijten.

..."