Porto met koninklijke allure

Portu en Cale, zo noemden de Romeinen hun florissante havens aan de Douro-rivier in Porto, later werden ze verhaspeld tot de landnaam Portugal. Maar niet Porto, wel Lissabon groeide uit tot de hoofdstad van het land. Die ‘blunder’ lijken ze in Porto nog altijd niet goed verteerd te hebben.

“Ach, Lissabon”, hoor je hier vaak verzuchten, “flierefluiters zijn het die met onze centen mooi weer spelen.” De klassieke grapjes over rivaliserende buren, zeg maar.

Maar ze zijn hier wel trots op Hendrik de Zeevaarder, die in deze stad ter wereld kwam en van Portugal een wereldnatie maakte. Beroemd ook is hun portwijn, die als ambassadeur van de stad de hele wereld veroverde. De Portugezen hebben wat met hun lot en hun grootse verleden, ook in Porto. Pleinen, straten, kerken en monumenten maken je dat meteen duidelijk als je een stapje zet in het historische hart van de stad, overigens tot werelderfgoed van de Unesco verklaard.

Te voet langs de eerste highlights

De historische kern van Porto laat zich makkelijk bewandelen. Zorg voor stevige stapschoenen, want niet zelden gaat de tocht door hobbelige straatjes of over kinderkopjes die een labiel leven leiden. En zoals in vele steden moet je geregeld slalommen langs bouwputten en anarchistisch geparkeerde auto’s. Maak je ook op tijd uit de voeten voor een opgewekte tram. Pomp voor vertrek je longen even op, want de stad, die uit het Dourodal opklimt, telt nogal wat hellende straten. Een plattegrond is natuurlijk een must voor de must sees op je pad.

Ik start mijn wandeling op de Praça da Liberdade, het centrale plein dat zich languit uitstrekt voor het statige stadhuis met Vlaams aandoende klokkentoren (70 meter hoog). Hoge, duifgrijze, ietwat suikertaartachtige gebouwen aan weerszijden van de drukke Avenida dos Aliados, een prestigieuze boulevard, domineren het plein. Drukbevolkte terrassen die uitkijken op het ruiterstandbeeld van koning Pedro IV, even keizer van Brazilië, omzomen het plein en onderstrepen de grootstedelijke allure.

Vandaar is het een boogscheut naar de barokke Igreja dos Clérigos (‘Kerk van de clerus’), waarvan de Torre 75 meter boven de stad uittorent, een uitstekend oriëntatiepunt. Dat was hij vroeger ook al voor de zeelui. Het zou volgens mijn gids de hoogste van Noord-Portugal zijn en je kunt hem beklimmen. Na 225 treden langs een smalle wenteltrap bereik ik het uitkijkplatform, dat een schitterend uitzicht biedt over de roodbruine daken, de vele kerken, de rivier en de talrijke porthuizen aan de overkant van de Douro. De barokke kerk is, met haar rijkelijk versierde altaar, een bezoekje waard. Ze werd ontworpen door de Italiaanse bouwmeester Niccoló Nasomi, die in Porto de hand had in tal van bouwwerken en voor deze toren kennelijk inspiratie vond in zijn Toscaanse geboortestreek.

Vlak achter de kerk, in de Rua Carmelitas 144, ligt de prachtige livraria Lello & Irmão, een verplicht nummer voor elke boekenwurm en architectuurliefhebber. Het gebouw valt op door zijn parelmoerwitte, neogotische façade met art-nouveau-elementen. Het interieur is verbluffend: hoge, tot aan het plafond reikende donkerbruine boekenkasten rijen zich aan elkaar, terwijl een spectaculaire houten wenteltrap naar de bovenste etage leidt. Daar kun je in fauteuils rustig het prachtige plafond in glas-en-lood bewonderen waardoor gefilterd, zacht licht naar binnen valt. De flamboyante eigenaar die elk boek dat hij verkoopt, eloquent van commentaar voorziet, heeft – wellicht terecht – overal bordjes aangebracht met het logo ‘verboden te fotograferen’.

Op strategische plekken heeft hij medewerkers geposteerd. Die beginnen als hanen bij het eerste ochtendlicht te kraaien als een bezoeker niet langer zijn onweerstaanbare fotografiedrang kan bedwingen en in het geniep een cameraatje opdiept. De eigenaar verklapt me dat zijn nering – volgens een ranking in The Guardian – de derde plaats inneemt, na een boektempel uit Maastricht en een uit Buenos Aires. En blijkbaar haalde J.K. Rowling, die een tijdje in Porto verbleef, in deze boekwinkel haar inspiratie voor de Harry Potter-decors.

Gouden kerken en blauw tegelwerk

Voor een kennismaking met een flinke portie barokke overdaad wandel ik een flink eind naar de benedenstad, waar vlak bij de Douro de kerk van Sint-Franciscus of de Igreja de São Francisco de vaste prik is op elk Porto-programma. Na veel gepalaver mochten de franciscanen, een bedelorde die bij de bisschop van Porto niet zo geliefd was, een kerk bouwen die ze opdroegen aan hun stichter. Het werd een vrij sobere gotische kloosterkerk – alleen het roosvenster is daarvan nog behouden.

Die soberheid uit de bouwperiode van de 14e eeuw zal je tevergeefs zoeken, want nadat de kerk in de 17e en 18e eeuw het gebedshuis was geworden van de welstellende handelaars, onderging het gebouw een ware metamorfose. Als dank voor verworven rijkdom en geluk trokken ze de kerk een barokke overjas aan, maar dan op zijn Portugees. Dat was toenertijd synoniem voor overdaad. Niet minder dan 500 kilogram bladgoud lieten de sponsors aanrukken, waarmee beeldhouwers en houtsnijders altaar, altaarstukken, houten zuilen, kolommen en pilaren verguldden. Ook aan het altaarstuk dat de ‘Boom van Jesse’ voorstelt, de stamboom van Jezus Christus, is aardig wat verguld houtsnijwerk, in het Portugees talha dourada genoemd, te pas gekomen. Wijnranken, acanthusbladen en gevleugelde cherubijnen vormen een grillig vlechtwerk rond de twaalf koningen van Juda waarmee de herkomst van de Heer officieel bewezen moest worden. Hoog in de wolkenhemel prijkt de Nossa Senhora da Boa Viagem -Lady of the Good Trip zegt de Engelse vertaling op het bordje eronder-, bij wie je na een lange reis en een vroom leven de eeuwige zaligheid vindt.

Lichtjes ontregeld na dit barokke bombardement op mijn zintuigen wandel ik verder naar de kathedraal Sé, die me met haar twee kloeke torens, kantelen en dikke muren aan een fort doet denken. Dat is er niet ver naast, want ze werd in de 12e eeuw gebouwd als vestingkerk met het oog op invallen van de Moren, die tot in het midden van de 13e eeuw in het zuiden van Portugal nog de baas speelden. Ook deze oorspronkelijk romaanse kerk, waar tot in de 19e eeuw aan voortgebouwd werd, is een aardig staaltje van Portugese barok: verschillende soorten marmer en gesculpteerde, spiraalvormig gedraaide pilaren beladen met goud. Van op het grote plein, met in het midden de pelourinho of schandpaal en het mooie kloostergebouw, heb je een fraai uitzicht op de Douro in de diepte en het tegenoverliggende stadsdeel Vila Nova da Gaia, waar de grote porthuizen gevestigd zijn.

Ik zet weer koers naar het centrum en houd even halt in het hoofdstation São Bento, het vroegere klooster naar die heilige vernoemd, waar ik in de hal de reuzegrote blauwe tegelpartijen of azulejos bewonder. Ze verbeelden taferelen uit de rijke stadsgeschiedenis, het eenvoudige landleven in verschillende streken en heldendaden uit het roemrijke verleden toen Portugal als wereldmacht geschiedenis schreef. Ook de kerk van São Ildefonso op de Praça Batalha of de Capela das Almas in de shoppingstraat Rua Santa Catarina – en zovele andere – zijn getooid met de typisch Portugese blauwe tegelpartijen.

Liefhebbers van kleurrijk verval en waardige lelijkheid moeten zeker eens een kijkje gaan nemen op de overdekte markt van Bolhão. Als je door de ietwat ‘afgeleefde’ toegangspoort loopt, kom je meteen terecht in een andere, maar erg authentieke wereld. Het numerieke overwicht van dames op leeftijd in de aandoenlijk ouderwetse stalletjes doet vermoeden dat opvolging wel eens op zich kan laten wachten. Jammer, want het is echt leuk om hier te verwijlen tussen kramen met bloemen, gezond blozende groenten, maffe tuinkabouters, gekunstelde decoratiestukjes, versierde kaneelstokjes, kramen met verse vis, schonkige hammen, bonkig worstengeweld, treurige geitennekjes, neerslachtig ogende, gedroogde varkenskoppen en andere fascinerende onderdelen van deze knorrige viervoeter.

Een waardige afsluiter na een dagje stappen vinden we op het terras van Café Majestic, een schitterend art-nouveaupand uit de jaren 20 van de vorige eeuw en icoon van het architecturale decor van de stad.

Ouderwetse trams en Arabische paleizen

In het oude stadsdeel kan je een ritje met een historische tram maken door de binnenstad of naar zee en strand. Ik stap op aan het plein bij de Karmelietenkerk en we tingeltangellen gezapig langs de Igreja dos Clérigos naar de Praça da Batalha. Daar keert de conducteur alle bankjes om, verwisselt van stuurcabine en de passagiers gaan in tegenovergestelde richting zitten. Terug naar de vertrekhalte.

Bezoek zeker het museum Palácio da Bolsa of Beurspaleis. Dit enorme gebouw met neoklassieke gevel, dat in 1842 opgetrokken werd op de plaats waar eertijds het franciscanenklooster stond, huisvestte tot 1996 de Beurs van Porto. Nu is het een museum. De Cours de Nations, de zaal met de wapenschilden van de landen waarmee Portugal ooit handel dreef, onderstreept meteen de statigheid van dit gebouw. Voorts schrijd je over een statige trap waar ze 68 jaar aan gewerkt hebben, naar een zaal met een bronzen kroonluchter van 1,5 ton. De gids leidt je dan door een aantal prachtig gedecoreerde zalen vol verguld stucwerk, meubilair met kunstig inlegwerk en exotische houtsoorten en staatsieportretten van Portugese koningen. Voor de prachtige Arabische salon hebben de Portugese kunstenaars, die aan de decoratie van deze zaal niet minder dan 18 jaar werkten, hun inspiratie gezocht in het Alhambra van Granada.

Ribeirawijk by night

Niet dat er in de oude stad geen gezellige terrasjes en barretjes zijn – ze moeten ’s avonds van de burgemeester wel op tijd dicht – maar voor vrolijker leven, couleur locale en romantische uitzichten moet je beslist afdalen naar – toegegeven – de toeristische Ribeirawijk aan de Douro. Een langgerekte sliert van cafés en restaurants met brede terrassen langs de wandelpromenade zuigen als de tentakels van een inktvis elke voorbijganger, zonder enig verweer tegen sfeer, naar binnen. Inderdaad, erg toeristisch, en de prijzen zijn er zoals te verwachten, valt ook op berekend. Maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door de mooie uitzichten op de verlichte gebouwen aan de overkant van de Douro.

Op de rivier zelf langs de kaaien deinen her en der barcos rabelos, de typische pittoreske bootjes waarin vroeger de portvaatjes vervoerd werden. Met bruggen hebben alle steden aan een stroom wel iets, en Porto doet niet onder met zijn bruggen die de Douro overspannen. De onmiskenbaar mooiste is de Ponte Dom Luís I, die intrigeert door zijn geraffineerde lichtinval. Onwillekeurig denk je aan Gustave Eiffel, die hier, net als in Lissabon, de hand had in de beroemde gietijzeren constructies. Deze brug is niet van hem, maar werd ontworpen door een medewerker en gebouwd door een Belgische firma op het einde van de 19e eeuw. De stalen boogbrug bestaat uit twee dekken: 40 meter boven het water schuift de metro geluidloos over de rails terwijl op het benedendek het autoverkeer aanzienlijk sneller tekeergaat.

Dat we in de hoofdstad van de portwijn zijn, maken de verlichte reclameborden in Vila Nova aan de overkant van de rivier duidelijk. Bij portkenners doen ze wellicht een belletje rinkelen: Offley’s, Graham’s, Yeatman’s, Taylor’s en ‘andeman’, dat het kennelijk met een kapotte S moet doen. Een handelsoorlog tussen Engeland en Frankrijk in de 17e eeuw is verantwoordelijk voor die Engelse merknamen. Het perfide Albion zette de Fransen een hak toen die de wijnhandel vanuit Bordeaux naar het eiland verboden. Dan maar een sappig druifje uit Portugal, dachten de nuchtere Britten, en dat was meteen de opmaat voor een Engels-Portugees succesverhaal. ‘A glass of port wine and a piece of good ol’ stilton’: een beetje old fashioned Brit pleegt er zo een moord voor.

Op een terras komt net een plekje vrij – een sympathieke kelner heeft me eerst op een bankje laten antichambreren – en ik rep me naar een tafel bij een livemuzikant. Hij beroert niet alleen de gitaar, maar ook het gemoed van zijn publiek door zijn warme bariton en vooral door het gekozen repertoire van nummers uit het typisch Portugese fadoaanbod. Ingehouden gevoelens van verlangen, verdriet, droefheid en weemoed – de Portugezen hebben er het woord saudade voor – weet hij aardig te vertolken. Ik had blijkbaar geluk, want als ik later over de promenade terugwandel, merk ik dat ik net zo goed in de toeristenval had kunnen trappen die op andere plaatsen wijd openstaat. Huilerige overslaande klanken die met fado zoveel van doen hebben als Amalia Rodriguez, de koningin van de fado, met een gepensioneerd jodeltrio uit de Zillertaler Alpen.

Ik been langs kronkelige, donkere straatjes weer naar het centrum. Het is een ommetje, maar de Eiffelachtige brug is onweerstaanbaar en je kunt er bovendeks ook te voet over. Langs het Estação São Bento gaat het naar omhoog door de Rua Alfonso Henriques en je staat zo bij het begin van de verlichte constructie. Ik wandel erover en zie wat ik vermoedde: een verbluffend mooi uitzicht op de rivier met de bootjes, de andere bruggen, het enorme, sfeervol verlichte klooster Mosteiro da Serra do Pilar op de heuvel, de resten van de oude stadsmuren en de lichtjes van Vila Nova. Op het einde van de brug zie ik de bruisende Ribeirawijk met de restaurants en schaars verlichte gebouwen, zoals de kathedraal en enkele torens. Porto by night: fadoflarden, twinkling stars en pluizige wolkjes romantiek.

Onze GRANDE reporters stellen volgend(e) hotel(s) voor in deze streek

Grande hotels