La Coupe des Alpes: galopperend over hoge bergen

De geschiedenis van de legendarische autorally ‘La Coupe des Alpes’ gaat terug tot de jaren twintig van de vorige eeuw. In 1946 werd de organisatie geofficialiseerd, in 1950 kreeg ze internationale erkenning. Toen was het nog een immense, gevaarlijke tocht van drie- à vierduizend kilometer door vijf landen. Nu staat het voor een gemoedelijk vip-uitje met captains of industry in een rist oldtimers. Vintage tradities, legendarische routes op een prachtige locatie.

En daarom hebben we besloten om een van de oudste rally’s ter wereld na te rijden, niet met een oldtimer, maar met een moderne reisauto.

Baden in flessenwater

Mijn compagnon de route heeft het net uitgerekend op onze geliefde Michelinkaarten: er staat ons ongeveer 650 kilometer te wachten, verspreid over drie dagen, een parcours over de mooiste bergen, met als apotheose een van de hoogste openbare wegen van Europa. Een avontuur voor geoefende rijders met betrouwbare mechaniek. Voor ons ligt het meer van Léman met Lausanne trillend in de warme lucht, in het oosten liggen de uitlopers van de Alpen. En vlak voor ons dobberende zodiacs en zwemmende Zwitsers. Bij wijze van bijgeloof drinken we eerst van de bron van Evian.

In de verte zijn de laatste heuvels voor het bergdorp Megève te bewonderen. We gooien onze wagen, op de Col de Combloux, hoog in de toeren. In de achteruitkijkspiegel zien we de avondzon die de wolken rond de 4.808 meter-piek van de Mont Blanc oranje kleurt, voor ons ploegen wielertoeristen in de laatste honderden meters, waarbij ze vooral zichzélf tegenkomen. Maar wij hoeven maar even het gaspedaal te beroeren om in één rechte lijn tot Megève te bollen.

Als Courchevel het Monaco van de Franse Alpen is, dan is Megève het Saint-Tropez. In dit knusse skistation, opgericht door barones de Rothschild, worden authenticiteit en nieuwe luxe harmonieus met elkaar gecombineerd. Is het hier in de wintermaanden over de bontjassen lopen, dan ligt het gehucht – met amper 2.400 inwoners – er in de zomermaanden relatief verlaten bij.

Hoog, hoger, Galibier

Onze wagen hangt op de bochtige D213 en we zijn via de Col de Madeleine op weg naar de Col du Galibier. We zijn bij dauw en ochtendgloren vertrokken, om de luchthaven van Courchevel met eigen ogen te bewonderen. ’t Is te zeggen: de aérodrome, en ook dat is nog een te duur woord. Amper 525 meter lang is de piste, met een hellingshoek van 18,5 procent. Met andere woorden: het is geen luchthaven, het is een uitdaging. Extraatje: wanneer je het point of no return bereikt, is er geen go-around -procedure meer mogelijk. Landen of tegen de bergen. Helaas, in het echt valt het, zoals dat gaat, toch wat tegen. Dan zag het er in de openingsscène van de James Bond-klassieker ‘Tomorrow Never Dies’ wel een pak spectaculairder uit. Die James toch.

Hadden we vanochtend nog zicht op een pittoresk skidorp – waar Rowan Atkinson in 2011 ‘Johnny English Reborn’ draaide – dan rijden we nu door een woest, grijs en kil decor. We beseffen waarom de Col du Galibier in de winter gesloten is: dit is een afspraak met de duivel, een decor voor echte rijders. De bergpas is dan ook vooral bekend voor zijn beladen wieleretappes in de Ronde van Frankrijk.

Tot 1976 bestond de enige overgang naar de andere kant van de pas uit een 370 meter lange tunnel, die echter in een dermate slechte staat geraakte dat hij jarenlang werd gesloten. Er werd een nieuwe weg aangelegd die helemaal over de top van de pas voert en gemiddeld nog eens tien procent stijgt. En die rijden we. Angst om te hard te gaan is overbodig, want de massale aanwezigheid van wielertoeristen remt de snelheid enorm. De opgelegde wandeling op vier wielen heeft alvast één voordeel: zo kunnen we volop genieten van het rurale landschap. Maar wat doen die fietsers hier?

Een verplicht nummertje, leren we. Na de renovatie werd de tunnel weer geopend voor het autoverkeer – waarbij stoplichten nu regelen vanaf welke kant het verkeer gebruik mag maken van de tunnel – maar er werd ook besloten de tunnel te verbieden voor fietsers. Sindsdien is de extra klim een succulent extraatje voor de wielrenners.

Afspraak met UNESCO

’s Avonds omarmen we rust in de benedenstad van Briançon. Dit is het hoogste ‘historische’ dorp van Europa en de hoogstgelegen stad van Frankrijk. Het zou ook, na Davos en Livigno, de hoogstgelegen stad van Europa zijn, lezen we op de informatieborden aan de ophaalbrug. Dat verbaast ons, tenslotte zitten we amper 1.326 meter hoog.

Strategisch gelegen tussen vijf valleien op amper tien kilometer van Italië is deze ville fortifiée sinds 2008 door UNESCO op de Werelderfgoedlijst geplaatst. Terwijl we onder een lichte motregen door de autovrije historische binnenstad slenteren – en bijna een been breken bij de open rioleringen die centraal door de straten lopen, een blikvanger volgens de toeristische dienst – overvalt ons een zeker Carcassonne-gevoel.

De zon wacht

We verlaten Briançon in de regen en de mist. Maar als we de kranten mogen geloven, schijnt in Nice de zon. Op onze boordcomputer lezen we acht graden, er worden er 26 beloofd. De derde dag is niet alleen de laatste, maar vooral de langste. We volgen de Route des Grandes Alpes, en die zou ons vandaag drie supercols moeten opleveren. De Col d’Izoard gaat verloren in de monotone mist, de Col de Vars blijkt die naam onwaardig te zijn – dit is er één voor mietjes en zondagsrijders – maar zodra we de klim naar de Col de la Bonette ingezet hebben, wordt het menens.

Een paradijs van grijze steen, bergmeren, helgroene flanken en ruwe pieken doet vermoeden dat we plots een andere wereld in gereden zijn. Dit is een van de hoogste verharde wegen van Europa (2.802 meter) in een woest bergdecor met smalle baantjes en weinig of geen vangrails, en het is integraal geklasseerd als nationaal park. Alleen Spanje doet beter. In de Sierra Nevada is de Pico Veleta vanaf de noordzijde via een verharde weg te beklimmen tot enkele meters onder de top met een hoogte van 3.396 meter. Het einde-van-de-wereld-gevoel versterkt met de minuut.

Mist, een nat wegdek, steengruis en hier en daar modder houden ons geconcentreerd. Wolken schuiven in een rotvaart over de pieken, gooien soms regen uit of laten soms een straal zonlicht door. Niets opwindender dan met een mooi ronkende motor door zo’n decor te zoeven. We absorberen het unieke decor en bollen dan via de langgerekte D2205 letterlijk naar het licht, het licht van de Azurenkust dat ons 2.800 meter lager zal omhelzen en verwarmen in Nice.

En onderweg, tijdens de afdaling, mijmeren we hardop: wat moet dit vijftig jaar geleden niet geweest zijn? Halfverharde wegen in barre omstandigheden, in geval van problemen aangewezen op goede zielen van garagisten langs de routes nationales. Mon dieu, mon dieu.

 

Onze GRANDE reporters stellen volgend(e) hotel(s) voor in deze streek

Grande hotels

"

Voor wie gesteld is op luxe, wacht het Château de Pizay in Morgon. Deze Relais du Silence, een viersterrenadres met 62 kamers, is een klassieker uit 1830. Het is er goed slapen en ontbijten.

..."