© Robbe Haegeman

Reportagetip: Tijdloos zwerven door veelzijdig Barcelona

De Catalaanse hoofdstad heeft door de eeuwen heen verschillende transformaties ondergaan en zichzelf ettelijke keren heruitgevonden. Om maar op te noemen: in de middeleeuwen onder de voet gelopen door Visigoten, Moren en de Spaanse katholieke koningen, de wereldtentoonstellingen van 1888 en 1929, de Spaanse Burgeroorlog, de Olympische Spelen in 1992. Al dat en meer maakt van Barcelona een stad in eeuwige verandering: van triomfante kathedralen tot cocktailbars, van stegen tot stranden, van dambordwijken tot heuvel, van modernistische architectuur van Gaudí tot de stalen wolkenkrabber van Jean Nouvel. Barcelona blijft eeuwig een uitgelezen én gegeerde citytrip.

Zwerftocht in oude eeuwen

De stichters van Barcelona zijn de Romeinen, waarna de dolle stad doorheen alle tijden is uitgebreid, veranderd, getransformeerd, afgebroken en heropgebouwd, van zee is afgekeerd en er opnieuw is naartoe gegroeid. Ik begin mijn zwerftocht door de metropool in het Museu Nacional d’Art de Catalunya. Het MNAC is een absoluut hoogtepunt van museaal Spanje. De Romaanse sectie, naast een gotisch deel en schilderwerk van de 14de tot de 18de eeuw, is hét paradepaard.

Al wie door Catalunya heeft gereisd en vaak voor gesloten kerkjes in de Pyreneeën al dan niet vloekend weer is weggereden, vindt hier genade en troost, twee emoties die ook de vroege middeleeuwers hebben gevoeld bij zoveel prachtige fresco’s. Want wonder oh wonder, de apsissen met muurschilderingen zijn in het begin van de 20ste eeuw overgeplaatst naar de veilige ruimten van dit paleismuseum: omstreden maar gered, anders hadden ze de tijd en het anarchistisch geweld nooit overleefd. Beeldhouwwerk, miniatuurschilderijen in de heftigste kleuren en vooral die fresco’s uit de 11de en 12de eeuw verbluffen: de dominante blik van een zegevierende Christus uit Sant Climent de Taüll of uit Boí. Heiligen, veelogige engelen en María, ook zij trots als koningin.

Vanuit het mysterieuze halfduister van het MNAC zet ik een stap naar het licht op de heuvel van Montjuïc, waar een baardige minnezanger op elektrische gitaar het Concerto d’Aranjuez van de hellingen tokkelt. Rondom deint het immense Barcelona uit naar alle richtingen. Aan de voet van de berg zoek ik een eerste bar, voor lokale tapes, Catalaans voor tapas zoals rode wijn niet tinto maar negres heet, en bestel butifarra of fijne stukjes worst en patates amb allioli, of aardappeltjes met lookmayonaise.

Minder oud: geen stad in Spanje bewaart in haar hart meer gotische monumenten dan de Ciutat Vella. Links en rechts van de Ramblas woekeren stegen en pleinen, de wellustige markt La Boqueria in de wijk El Raval, de mooiste kerken van de stad en voortreffelijke eetadressen. De beroemdste wandeldreef van Barcelona laat ik voor wat ze is: niet meer dan een doorgang van de Plaça de Catalunya naar de zuil van Columbus, met dure terrassen, krantenkiosken, een vloermozaïek van Miró en het risico op een snelle gauwdief. Ze snijdt door de middeleeuwen van de Barri Gòtic, waar het pas in de zijstraten gezellig oud is, niet in winkelstraat Portaferrissa maar in de doolhof van gotische kleinoden.

Pas toen in de 14de en 15de eeuw Barcelona met een zeevloot uitgroeide tot metropool van het koninkrijk Aragón en Catalonië kreeg de stad van beeldhouwers en steenkappers haar rijke profiel: op de toeristische Plaça Reial, met palmen, symmetrische gevels en lantaarns, koop ik op de zondagse muntenmarkt een paar bankbiljetten met de koppen van Cervantes en Goya. Schone bladwijzers in romans van Mendoza, Zafón, Muñoz Molina of Baulenas, die allen Barcelona als broeierig decor hebben. Plaça Sant Jaume I was ooit Romeinse origine, nu waakt Sant Jordi als patroonheilige van Catalunya over het wriemelende volkje.

Verder is de Sé, de kathedraal met haar lange geboorte, op en top Catalaans, sober en nauwelijks voorzien van ornamenten. Ik zoek betere godshuizen. Weg van de drukte is de gotiek nergens meer overrompelend dan op de Plaça del Rei, bijna een industriële fabrieksfantasie met strenge muren, bogen en een toren met vijf galerijen. Wereldse gotiek als epicentrum van koninklijke macht. Nog is het oude stad, maar aan de overkant van de Via Laietana herbergt de wijk La Ribera de mooiste aller kerken, Santa María del Mar, perfecte gotiek die haar Romaanse erfenis niet is vergeten. Alles is hoogte, middenschip en zijbeuken strijden niet om voorrang, zuilen staan ver uiteen en geven het licht bescheiden ruimte voor de kleine mensjes. Rondom het bomenplein Passeig del Born huizen gezellige terrassen en bars: dit is een buurt waar ik zou kunnen wonen.

Segles passats: voorbije eeuwen

Industrialisering, de eerste wereldtentoonstelling van 1882, de stad moet groeien: noordelijk van middeleeuwen en Gran Via de les Corts Catalanes ontstaat een raster van hoekige straten, L’Eixample of de Uitbreiding van de 19de eeuw. Meteen geef ik me over aan een zinverbijsterende onderdompeling in el modernismo, de Spaanse variant van de art nouveau. Het meest overdadige pronkstuk van deze stijl is het Palau de la Música Catalana van Lluís Domènech i Montaner, gebouwd om de Catalaanse cultuur en muziek alle glans te geven.

De muziekzaal is overrompelend, vol mythen, versieringen en allegorieën van het Catalaanse universum. Het is een tuin zonder licht waarin klank en architectuur versmelten, net zoals de muzen met hun muziekinstrumenten en het koor van Orfeo Catalan in elkaar opgaan. De koepel is een zon, rondom blinken rozen en pauwenstaarten, kroonluchters hangen scheef, symbolen vullen glasramen en keramiek fonkelt alom. De tempel is de overtreffende trap van schitterende waanzin.

Meer modernismo, met niet meer dan baksteen, keramiek en een tomeloze fantasie, zoomt de boorden van de Passeig de Gràcia, waar de beroemde Casas hun opwachting maken met sprookjesachtige, maar ook leefbare gevels: Gaudí met de Casa Milà, de Casa Batlló en de Casa Amatler en andere huizen die op de wachtlijst van te bezoeken ‘must seen’ geen plaats hebben gevonden. Iedereen kent ze, die gevels en vooral daken waar de wereld zo uniek anders is. Pas noordelijker van dit triomfantelijke schaakbordpatroon van L’Eixample vernauwen de straten opnieuw in de wijk Gràcia, met een terras en tapasbars op de Plaça Rius i Taulet, met joelende kinderen en bewoners uit de kleine huizen.

Ahir: gisteren

Voor een Baskische tapa, want dat zijn de beste, pluk ik in Euskal Etxea wat heerlijkheden van de toog. Niet veraf schuift iedereen aan voor een complex van oude paleizen waarin het Museu Picasso een bescheiden overzicht geeft van zijn oeuvre. Landschappen op houten plankjes, ouders en familie, herinneringen aan geboortestad Málaga en dan een strand met huisjes en paarden: de Platja de Barceloneta, het simpele strand aan de rand van de stad. Dan gaat het snel: zijn zus heeft geen gelaat, vrouwen vullen doeken, daken van Barcelona kleuren blava of blauw, talloze studies van Velázquez’ Las Meninas vullen wanden met almaar abstracter meisjesgezichten, de schilder uit Parijs komt aan in zijn universum.

Ook al hangen er geen grote werken toch is Barcelona’s meest bezochte adres een waardevolle etappe. 20ste eeuw: Picasso, Miró, Spaanse Burgeroorlog en de dictatuur onder Franco, die de kosmopolitische havenstad Barcelona met niets anders dan pure haat heeft bejegend: op de zuidelijke heuvelvoet van Montjuïc liggen op het Cementerio Sud-Ouest, met bovengrondse pronkgraven een van Spanje’s mooiste begraafplaatsen, ook duizenden republikeinen die na de Burgeroorlog wraakvol zijn geëxecuteerd. Naast componist Albéniz rust ook Miró in een familiegraf.

Voorbij het fort op de heuvel ligt ook de Fundació Joan Miró, een open, wit en lichtrijk bouwwerk met patio’s, tuintjes en werk van de schilder, van een doek van zijn ouderlijke huis tot de abstracte bolletjes en lijnen. In de sfeervolle ruimten neem ik afscheid met zijn triptiek van Blauw I, II en III, aangevuld met een beetje zwart en liefdevol rood. Op het dakterras, met vrolijke sculpturen, kijk ik uit over Barcelona dat steeds hoger tegen de heuvels omhoog kruipt en almaar verder de zee herovert. Terug naar beneden, langs het sobere Pavelló Mies van der Rohe met marmer en glas, steen, staal en licht in een zuivere geometrie, beland ik op de Plaça d’Espanya, dat veel te groot is om voor een voetganger nog leefbaar te zijn.

Avui: vandaag

Waar vernedering heeft geheerst, moet tabula rasa uitkomst bieden: toen de Bourbon Filips V in 1714 Barcelona bezette, werd een vesting gebouwd, Ciutadella die heel Barcelona in een repressieve greep hield. Pas in 1888 werd het monster afgebroken en vervangen door een park waar de eerste wereldtentoonstelling doorging. Dat is de wereld van Onofre Bouvilla, de hoofdpersoon uit de Stad der Wonderen van Mendoza, een schelmenroman die de historie van het rumoerige Barcelona vertelt.

In de wijk Poble Sec kan je de Montjuïc omhoog met de funicular, maar ik verkies de slingerpaden door de jardins, naar het castel en de kosmos van het Estadi Olímpic, gebouwd in 1929 voor de tweede wereldtentoonstelling en in 1992 herbouwd voor de Olympische Spelen: brede lanen, waterpartijen, bomen in steen en ijzer, koele architectuur, het Palau Sant Jordi als vliegende schotel, de toren van Santiago Calatravo en het atletenstadion als tempel van getaande lijven en wereldrecords.

Beneden ligt de uitzwermende stad met de haven, die haar zolang van de Mediterrà heeft weggehouden. Vandaag is Barcelona opgepoetst, van iedere dakpan tot de doorgang naar zee, van elk monument, elke gevel en straat, kerk en museum. Misschien is het dat waarom zoveel citytrippers in sensuele stemming verlangen naar die fonkelende parel met haar modernistische architectuur en uitbundige adressen. Barcelona blijft hot.

Demà: morgen

De zee wint altijd. Ook in Barcelona. Aan het eind van de Ramblas lokt de Port Vell met de Rambla de Mar en een mix van shoppingcentra, Imax en aquarium, restaurants, designcafés en nachtclubs. Ook de vroegere visserswijk Barceloneta lokt op de Passeig de Joan de Borbó met de grootste concentratie aan restaurants, al ontdek ik in een achterstraat een café waar het wilde Catalaanse leven met drank, gulzig eten en zigeunermuziek niet afgeeft. Promenades in Vila Olímpica boorden een marina, stranden als levendige stadstuinen en appartementen als restanten van het Olympisch dorp van ‘92.

Voor twee torens fonkelt een sculptuur van Frank Gehry: een peix of vis zegt iedereen, maar afhankelijk van waar ik kijk kan het ook een omgevallen kruik, vogel, helm of space shuttle zijn. Barcelonezen wandelen, rolschaatsen, fietsen, flirten, joelen met kinderen, zonnen, spelen beachvolley of picknicken. Strand als therapie voor de metropool, die met al haar wijken verschrikkelijk groot is. In Poble Nou, op industrieresten van het ‘Catalaanse Manchester’, is de nieuwbouw aan technologiebedrijven nog bescheiden, al ligt stadwaarts de Supositori van de Torre Agbar.

Nog verder noordelijk roepen het surrealistische Forùm en het Parc Diagonal Mar gemengde gevoelens op. Dit is de grens van de stad waar ook de Diagonal, de machtige boulevard die de hele stad doormidden snijdt, eindelijk aan haar eind komt. Langs het water is Barcelona voor de zoveelste keer een baarmoeder van toekomstig leven. Toch trek ik nog één keer de stad in, want wie Barcelona doorheen de tijden wil zien veranderen, heeft een betwistbare maatstaf met de Sagrada Família, de kerk van Gaudí die al meer dan een eeuw onaf en omstreden in haar voltooiing blijft. Ik ga voor de zesde keer en telkens is ze anders: steeds minder Gaudí en meer iemand, of iets, anders. Tot nog toe heb ik het pessimisme van de critici niet gedeeld, maar ik sta verstomd. Niet omdat de kranen nog altijd hoger zijn dan de torens, maar omdat zo goed als alles onzinnige proporties, inhouden en vormen krijgt, die de geniale architect nooit zo kan bedoeld hebben. Rechtsomkeer dan maar, naar zee, voor een bries, meeuwengekrijs en een Catalaanse visschotel.

© Robbe Haegeman
Onze GRANDE reporters stellen volgend(e) hotel(s) voor in deze streek

Grande hotels