Reportagetip: De Vogezen en Metz: stiekeme rijkdom

De Vogezen: voor velen slechts een halte op weg naar het zuiden, voor ons begint een ontdekkingstocht. Rijdend door het glooiende landschap vol bergen, plateaus en rivieren wisselen de typische Vogezische dorpen elkaar af: huisjes met witgele steen en roodbruine daken rond een kerk gedrapeerd. 

Vossen en... wolven

Een vos schiet voor de auto, gevolgd door een fazant. Een eigenaardige volgorde. Vossen en ook wolven bevolken de Vogezen, onder welke naam dit gebied van de Lorraine beter bekend is. We lezen het hartstochtelijke pleidooi van een boer om weer op wolven te mogen jagen. Sinds er weer roedels in de Vogezen voorkomen, laait de discussie tussen schapenboeren en natuurliefhebbers hoog op. Jaarlijks worden vele lammeren gedood. “Het is genoeg geweest”, meent de boer. “Laten degenen die zo dol zijn op wolven, naar het park van Sainte-Croix gaan.” Hij verwijst daarmee naar het 120 hectare grote natuurpark waar roedels grijze wolven leven, dezelfde die ook vrij door de Vogezen waren.

Boers Metz en arrogant Nancy

Sophie Langrène, gids in Metz, twijfelde even aan de telefoon toen ze onze vraag hoorde: “Wat zegt men in Metz over Nancy?” De twee steden worden door voorbijrazende automobilisten altijd in één adem genoemd, maar in de praktijk hebben ze elk een eigen identiteit. Alleen, wat is die identiteit? “Ik denk dat men in Nancy ons als boertjes zien. En wij vinden ze in Nancy wat arrogant. Het is trouwens Messe, niemand hier zegt Metz”, corrigeert ze en passant ook onze uitspraak.

Boers is evenwel niet de indruk die we van Metz krijgen als we er arriveren. Het is al donker, maar de grote kathedraal Saint Etienne werpt haar licht ver vooruit. Er zouden wel dertienduizend spotjes op de middeleeuwse stad zijn gericht, dertienduizend lichtpuntjes die Metz uit het duister doen oplichten. 

Sophie noemt Metz een stad ‘die alles heeft’. Zelf woonde ze lange tijd in Londen en Parijs tot een nieuwe baan haar terug naar haar geboortestad riep. En ze somt alle troeven op: “Een middeleeuws centrum, kunstmanifestaties, veel groen, concerten op ongebruikelijke plaatsen, water rondom en dat alles ingebed in de heuvels. En dan is er nog het Centre Pompidou-Metz, het artistieke broertje van het Parijse museum, met de TGV maar een dik uur verderop.” En Metz is ook een stad met kleur. Jaumont, zo heet de steen die overal gebruikt wordt.

Deze gele steen is afkomstig uit de bergen vijftien kilometer verderop. In het najaar valt het zonnige geel weg tegen het geel van de herfst. En Metz is ook een groene stad. Iedere inwoner heeft gemiddeld zo’n veertig vierkante meter park, groen en bos ter beschikking. Zelfs op pleinen worden grote bakken met bomen neergezet.

Rabelais en de draak

We lopen aan de kathedraal de hoofdstraat van de oude stad in, met bakkerijen, kledingwinkels, kunstwinkeltjes en cafés. Zoals Mathis, nu een pizzeria, maar ooit hét café van Metz. Je kon er op alle momenten van de dag een aperitief drinken terwijl er gedichten werden voorgedragen. Misschien wel geïnspireerd op het werk van François Rabelais, die er tegenover woonde. De schrijver en humanist was in 1545 naar de onafhankelijke stadsrepubliek Metz uitgeweken zodat hij niet langer dwars werd gezeten door de Parijse elite, die zijn satirische werk verbood.

In de zijstraat, de Rue Taison, hangt ineens een enorme draak boven ons hoofd: Graoully, de mythische draak die in het Romeinse amfitheater woonde en zijn honger stilde met de bevolking van Metz. De inwoners werden gered door bisschop Clemens. Hij verloste ze van de draak in ruil voor hun bekering tot het christendom. De draak werd weliswaar gedood, maar leeft na zijn dood meer dan ooit.

Rabelais schreef dat het beest in zijn tijd angstaanjagend was als het tijdens processies door de straten werd gesleept: “Monsterlijk groot met ogen groter dan zijn maag en met wijde kaken die op elkaar werden geklakt door een touw waarbij het zo’n vreselijk geluid maakte dat het leek of de draak van de heilige Clemens tot leven was gebracht.”

Mirabeltaartjes en Mauricette

Op een terras in het Quartier Impérial, de Duitse wijk die voorbij de stadsmuren werd gebouwd en nu kandidaat is voor de Unesco-werelderfgoedlijst, genieten we van een koffie met een taartje van mirabellen, de gele pruimen waar Metz een patent op heeft. Mussen doen een dutje op de straatverlichting ontworpen door Philippe Starck. Af en toe rijdt de Messine voorbij, het hybride vervoermiddel dat het midden houdt tussen een bus en een tram.

De ober, een oudere man, komt een praatje maken. Even later is er rumoer op het terras. “Pff,” zucht de ober als hij de taartjes brengt, “de man had last van de zon en wilde dat ik het hele terras verplaatste. Die lui uit Nancy denken werkelijk dat ze alles zijn.”

Na de koffie lopen we via de Porte de Serpenoise, een overblijfsel van de oude stadsmuur, in de richting van de rivier. We passeren de kapel van de Tempeliers, een klein ingetogen kerkje. Het is een wonder dat het er nog staat, want het heeft als kruitopslagplaats gediend in de bewogen geschiedenis van Metz, nu eens Duits en dan weer Frans grondgebied. Vanaf de balustrade van de Esplanade, een enorm park, kijken we uit over een lagergelegen park vol fonteinen, bruggetjes en trappen. Beneden, in een van de armen van de Moezel, dobberen witte zwanen rond witte jachten.

We dalen af naar de rivier en lopen op het oude pad langs het water. Chez Mauricette is een begrip in de stad. Aan deze stand in de overdekte markt neem je plaats tussen de locals, die een wijntje drinken en van de specialiteiten van de streek genieten. Mauricette neemt de bestelling op, of beter gezegd, ze deelt ze uit. Zij bepaalt wat we gaan eten: de kazen Vachelin en Brouère, gevolgd door een Munster-géromé die al sinds de middeleeuwen wordt gemaakt, daarna ham gevolgd door een quiche lorraine, de beroemde hartige taart.

Op haar vraag wat we van Metz vinden, roepen we in koor: “Mooi!” Ze knikt goedkeurend, terwijl ze haar handen aan haar schort afveegt. We hebben het juiste antwoord gegeven. Dan fluistert ze: “Er zijn niet veel mensen die weten hoe mooi deze stad is.”

Topgeheim

Na Metz vervolgen we onze trip en glijden opnieuw een vallei in. Een voorovergebogen vrouwtje loopt ons tegemoet, in balans gehouden door twee emmers vol appels. Weilanden gaan over in bos. Een enkele keer zien we een auto eenzaam langs de bosrand staan. “Mogelijk paddenstoelenplukkers”, vermoedt Annette, gastvrouw van La Cure, de chambre d’hôtes in Bougey waar we die avond slapen. La Cure is een voormalige pastoorswoning annex school. Al heeft er volgens de gastvrouw nooit een pastoor onder de warme dekbedden gelegen.

“Paddenstoelen zijn vooral in de herfst het gesprek van de dag”, vertelt Annette. “Maar de vindplaatsen zijn topgeheim. Daar spreekt niemand over. Enkel binnen de familie wordt dat doorgegeven. Je moet eerst een boer trouwen vooraleer je hun geheim te weten komt. Maar die eenzame auto’s aan de bosrand verraden de plukkers.” Ze nodigt ons uit om de volgende morgen op paddenstoelenspeurtocht te gaan.

Misschien zijn we er niet geschikt voor, zijn we te vroeg, of hadden we eerst een boer moeten trouwen, want na een uur vruchteloos de bodem te hebben afgetuurd, komen we niet verder dan een paar pied-de-moutons, schapenvoetjes. Net genoeg voor de risotto die onze gastvrouw voor ons gaat maken. Om zeker te zijn dat we de paddenstoelen overleven, stoppen we bij de plaatselijke farmacie om het mandje ter keuring voor te leggen aan de apotheker. “Met de hoeveelheid die jullie hebben gevonden, kan een mens onmogelijk doodgaan”, is zijn kundige oordeel.

Niet-blaffende honden

Voor de wolven moeten we naar Eugène. Eugène staat niet alleen bekend om zijn excentriciteit, maar ook om zijn zeven wolfshonden. Ooit ruilde hij zijn boot in Brabant voor een huis aan de rand van de Vogezen. Hij kocht enkele paarden, verdiepte zich in het wolvenras en leeft nu als een cowboy met zijn roedel op het platteland. De honden, een Slowaaks ras voortgekomen uit een kruising met wolven, zien eruit als wolven en gedragen zich ook zo. Ze blaffen nooit. Ze zijn zeer schuw en als ze geen mensen gewoon zijn, kunnen ze agressief zijn.

Op een kruising in het dorp staat een oude hoeve zonder gevel en een houten chalet. De roedel woont op de afgesloten veranda en houdt ons in de gaten. “Niet met je camera op ze aflopen, dan voelen ze zich bedreigd”, waarschuwt Eugène. Het liefst laat hij ze loslopen, maar dat vinden ze in het dorp geen goed idee. Als hij zijn honden vrijlaat, sluipen ze om ons heen, niet direct maar via een omweg.

“Precies zoals wolven doen”, zegt hij. Voorzichtig komen enkele dieren dichterbij, maar ze schieten onmiddellijk weer weg. We zijn precies in de filmklassieker Dances with Wolves beland. Verderop in het weiland verliezen ze hun interesse. Ineens zien we hoe ze een paard omcirkelen. Maar dat paard heeft er snel genoeg van en schopt met de achterbenen. Net op tijd grijpt Eugène in en drijft de roedel terug uit het weiland. Enkele dorpelingen die in hun moestuin bezig zijn, volgen het spektakel leunend op hun schop.

Een van de dieren twijfelt over de te volgen route. Het staart ons aan, de kop laag tussen de schouders. Het maakt geen geluid. Kijkt slechts. We voelen hoe angst ons bekruipt. Dit is een wild dier, en we kennen zijn codes niet. Dan rilt het even alsof we een vergelijkbare vrees voelen. “Als een wolf je aanvalt, moet je gaan liggen op je rug, je moet je overgeven”, heeft Eugène daarnet gezegd.

Het klonk zo logisch toen Eugène over wolven en hun gedrag sprak, maar nu zet alles in ons zich schrap om het op een lopen te zetten. Maar dan herinneren we zijn woorden: “Lopen is dom. Ze lopen veel sneller dan jij. Een gezonde wolf valt niet aan bij overgave.”

’s Avonds in de pastorie bij Annette voor het houtvuur zien we hoe de maan hoog boven de koeien in het weiland het landschap verlicht. Even menen we een wolf te horen huilen. Dan krijgen we een risotto voorgeschoteld, van onze zelfgeplukte paddenstoelen. Daar kan niets tegenop.

Onze GRANDE reporters stellen volgend(e) hotel(s) voor in deze streek

Grande hotels

"
De ruime en individueel ingerichte kamers van dit 16de eeuwse herenhuis zijn bereikbaar via de vierkante toren met zijn stenen trap. Het hotel serveert elke ochtend een continental ontbijt in de gezellige lounge.
..."